Kaak­fracturen

De kaakchirurg behandelt breuken van de onder- en bovenkaak, het jukbeen en jukboog, de oogkas, de neus en de schedel. Als er een vermoeden is dat er sprake is van een breuk, worden röntgenfoto’s of een CT-scan gemaakt. De behandeling is er op gericht om het bot te laten vastgroeien in de juiste, oorspronkelijke stand. Ook de tandbogen van de onder- en bovenkaak moeten weer exact op elkaar passen. Bij de behandeling kan de kaakchirurg kiezen voor een niet operatieve behandeling (met oefentherapie en/of gebitsspalken) of voor een operatieve behandeling (waarbij de breukdelen worden gezet en aan elkaar bevestigd met kleine titanium plaatjes en schroefjes). Welke behandeling wordt gekozen, is onder andere afhankelijk van de plaats van de breuk en de mate waarin de botdelen zijn verplaatst.

De operatie

Bij de operatieve behandeling van kaakfracturen is het soms nodig de onder- en bovenkaak tijdelijk aan elkaar vast te maken met staaldraadjes. In de meeste gevallen kunnen aan het einde van de operatie deze staaldraadjes weer worden losgeknipt, zodat de mond na de operatie weer open kan. Een enkele keer is het nodig om de onder- en bovenkaak vier tot zes weken met staaldraadjes aan elkaar te maken. Het gebroken gezichtsdeel moet u niet belasten, de botdelen kunnen zo goed aan elkaar groeien. Na de operatie mag u dan ook vier tot zes weken niet echt kauwen. U mag wel vloeibaar of zacht voedsel eten waarop u niet hoeft te kauwen.

Na de operatie komt u nog 6 tot 12 maanden op de polikliniek voor controles om te zien hoe u herstelt. Soms zitten er gedurende een aantal weken elastiekjes tussen uw boven- en onderkaak. U kunt leren om deze zelf in en uit te doen. De titanium plaatjes en schroefjes waarmee uw kaken tijdens de operatie zijn vastgezet kunnen soms zonder schadelijke gevolgen blijven zitten. In bepaalde gevallen worden ze na ongeveer een half jaar onder plaatselijke verdoving of in dagbehandeling onder narcose verwijderd.